Mieren behoren tot de orde van de Hymenoptera of vliesvleugelige. Het zijn sociaal levende, statenvormende insekten. Een mierenstaat omvat in de regel een aantal, in verband met hun werkzaamheden, sterk gespecialiseerde individuen.
Uiterlijk
- De werksters van tuinmieren zijn alle 0.4 tot 0.5cm lang (Alleen de glanzende houtmier is meestal iets forser tot ca. 0.5cm); antennen altijd geknikt.
- De koninginnen zijn gevleugeld, groter dan de werksters.
- Ook de mannetjes zijn gevleugeld, maar kleiner dan de werkster.
- De kleuren zijn ongeveer zoals de Nederlandse namen aangeven, de glanzende houtmier bijvoorbeeld is zwart glanzend.
Ontwikkeling
- Volledige gedaanteverwisseling.
- Een tuinmierenkolonie is ‘s-winters in rust, tenzij het nest zich nabij een warmtebron bevindt.
- De eiafzetting vindt plaats in het voorjaar en de zomer.
- De werksters leven soms 22 tot 32 jaar.
Leefwijze
- Koninginnen en mannetjes ondernemen met grote aantallen tegelijk in de zomer een >bruidsvlucht=, de koninginnen gaan nieuwe nesten inrichten.
- De mannetjes sterven na de bruidsvlucht, de koninginnen gaan nieuwe nesten inrichten.
- Uit de gelegde eitjes komen weer werksters.
- Tuinmieren voeden zich met andere insecten en met zoetigheid. Zo verzamelen ze bijvoorbeeld honingdauw, een uitscheidingsproduct van bladluizen.
- De glanzende houtmier heeft vaak nesten in rottend hout onder de grond.
- Nesten vooral buiten, van waaruit de werksters soms terecht komen in woningen.
Wering / Preventie
- Voor mieren aantrekkelijke producten onbereikbaar opbergen.
- Naden en kieren afdichten.
- Open stootvoegen voorzien van fijnmazig insectengaas.